Over het lot van de onderdrukten

Ik spreek je persoonlijk aan, want ik wil een persoonlijke ervaring met je delen. Het gaat over mij, want het gaat over mijn klasse, mijn gemeenschap, mijn land, mijn geschiedenis.

Ik weet hoe hoogopgeleide mensen denken. Mijn voorouders lang geleden, haast onzichtbaar ver weg in de stroom van de geschiedenis, waren arme mensen. Ik ben zelf een telf uit een adelijke familie, maar niet het soort adel dat uit goud en zilver ontstond.

Ik ben heel erg geïnteresseerd in het menselijk erfgoed, de menselijke beschaving. Ik heb altijd heel diep nagedacht over de handelingen van de mensen die lang voor ons op de aarde leefden.

In Griekenland zag ik de tempel van Delphi en ik was verrukt door de schoonheid en het vakmanschap. In Rome bezocht ik het muzeum van kunst en architectuur om er de schitterende tempels en piazza’s te bewonderen. In het Verre Oosten, in China en Vietnam, werden hele bergen door mensenhanden en mensenhersenen omgebouwd tot tempels voor de goden en hun aardse vertegenwoordigers, de priesters. Deze schatten van het menselijk erfgoed zijn me heel dierbaar.

Vorig jaar besloot ik om, tijdens een reis door Afrika, de grote pyramides te bezoeken in Egypte. Ik was gefascineerd door de indrukwekkende omgeving, deze grote monumenten hielden me voortdurend bezig. Ik haastte me om de pyramides, één van de zeven wereldwonderen van de klassieke oudheid, te kunnen zien.

Ik luisterde met volle aandacht naar de uitleg van de gids. Hij vertelde over de structuur van die gebouwen. Om die zes grote en drie kleine pyramides op te bouwen, zo leerden we, moesten slaven achthonderdmiljoen stenen blokken transporteren van Aswan naar Caïro. Achthonderdmiljoen stenen blokken werden naar Caïro gebracht van meer dan duizend kilometer ver. En dat allemaal om een pyramide te bouwen waarin de mummie van de Farao bewaard zou kunnen worden. De graven binnenin werden gemaakt van vijf blokken marmer. Met vier blokken werden de muren van de sarcofaag gemaakt, één blok werd voor het dak gebruikt. Beeld je eens in hoeveel kracht zo’n blok marmer moet hebben, als je weet dat er miljoenen blokken steen op werden gestapeld. Die marmeren blok draagt al vijfduizend jaar dat gewicht.

Ik was in volle bewondering voor dit fantastische werk. Iets verderop zag ik een aantal blokken steen verspreid rond liggen. Ik vroeg de gids wat dat was. “Niets,” zei hij, “gewoon een paar stenen.” Van de tienduizenden slaven die deze loodzware stenen blokken getransporteerd hebben, zijn er zeker honderden verpletterd onder het zware gewicht. De plaats waarover ik een vraag stelde, is de plaats waar zij begraven werden. Ze waren zo onbelangrijk in het systeem van de slavernij, dat honderden van hen samen begraven werden in een groot massagraf. Zij die overleefden, moesten de zware stenen blijven verslepen. Ik vertelde de gids dat ik graag de graven van deze verpletterde slaven wilde zien, maar hij zei me dat er niets te zien was. De slaven werden gewoon vlakbij de pyramide werden begraven, zodat de Farao in het hiernamaals voldoende slaven zou hebben om hem te dienen. Zo zouden hun zielen na de dood ook slaven worden, net zoals hun lichamen dat al tijdens dit leven waren geweest.

Ik vroeg aan de gids om me even alleen te laten. Ik wilde die graven bezoeken. Toen ik daar zat, voelde ik me nauw verbonden met de mensen die in die putten begraven waren. Het leek alsof we uit hetzelfde volk kwamen. Het is waar dat we uit verschillende tijdperken en verschillende regio’s afkomstig waren, maar die verschillen zijn onbelangrijk. Ze dienen alleen maar om de mensheid te verdelen. Want het is op basis van dat soort onbelangrijke verschillen dat we concepten als “vreemdeling” en “verwant” hebben uitgevonden. Ik wil geen deel zijn van dit systeem dat mensen verdeelt op basis van ras of volk. Ik voelde alleen maar warme sympathie voor die onderdrukte zielen. Ik keek opnieuw naar de pyramides en begreep dat ze, hoe mooi en machtig ze ook mochten zijn, voor mij vreemd, ver en kil aanvoelden. Ik voelde ineens zo veel haat tegen die grote monumenten van de menselijke beschaving, die opgericht werden op de verpletterde beenderen van mijn voorouders!

Het waren ook mijn voorouders die de Grote Muur in China gebouwd hebben. Zij die de zware lasten niet langer konden dragen, werden verpletterd onder de zware stenen. Hun lichamen werden, samen met de stenen die hen vermorzeld hadden, in de muur gemetseld. Dat is de manier waarop alle grote monumenten van de menselijke beschaving werden gebouwd. Steeds opnieuw ging dat ten koste van het vlees en het bloed van mijn voorouders.

Ik zag dat beschaving een vloek is. Ik voelde een brandende haat in mij vanwege de duizenden jaren van onderdrukking tegen mijn voorouders. Ik wist dat al die mensen die in dat massagraf begraven waren, dezelfde gevoelens en emoties hadden gekend als ik.

Toen ik weer terug was van mijn reis, schreef ik een brief naar één van hen. Ik schreef een brief waarin ik probeerde uit te drukken wat er allemaal gebeurd was in de afgelopen vijfduizend jaar. Hoewel hijzelf in al die jaren niet op aarde leefde, bestond het systeem van slavernij al die tijd wel onder de één of andere vorm.

Ik ging zitten en ik schreef hem:

Mijn vriend,

Jij hebt deze wereld verlaten, maar wij blijven de zware lasten van deze grote beschaving verder dragen. Wij blijven heldhaftige oorlogen uitvechten en overwinnen.

Ze zijn ons uit onze huizen en van onze boerderijen komen wegslepen en hebben ons als beesten gedwongen om hun praalgraven te bouwen. Als we de zware stenen niet meer konden dragen, dan werden we net als de stenen in de muur gemetst. En wanneer het werk af was, gingen anderen met de eer lopen. Anderen kregen alle lof voor ons werk, niemand die ooit over onze bijdrage sprak.

Ze dwongen ons om te vechten tegen mensen die we niet eens kenden, mensen die zelf niet eens wisten wie wij waren. We werden gedwongen om mensen te doden die ons niets misdaan hadden. Mensen van onze eigen klasse, mensen van ons eigen volk, mensen met hetzelfde lot als wij. Onze ouders hebben lang vruchteloos geprobeerd om ons te vinden, maar hun zoektocht bleef zonder gevolgen. Een denker merkte op dat in deze oorlogen mensen tegen mekaar vochten, die mekaar helemaal niet kenden, om de belangen te dienen van mensen die mekaar heel goed kenden.

Ze dwongen ons om te vechten, om te moorden of vermoord te worden. Onze ouders, in hun vernielde huizen en boerderijen, waren de verliezers. Als er al een overwinning kwam, dan waren het steeds anderen die in de buit mochten delen. Wij zelf kregen niets.

Mijn vriend, sinds jij gestorven bent, is er veel veranderd. De Farao’s en de grote machten van de geschiedenis hebben hun handelswijze veranderd. Daar waren wij blij mee. Lang geleden geloofden ze dat hun zielen onsterfelijk waren en eeuwig bleven leven. Ze geloofden dat die zielen, als hun lichamen maar goed bewaard werden, met dat lichaam in contact konden blijven. Daarom lieten ze ons die enorme wrede graven bouwen.

Nu zijn ze echter wijzer geworden. Ze denken niet meer na over hun dood. Wat een schitterend nieuws! Ze hebben hun oude geloof opgegeven. We worden niet langer verplicht om achthonderdmiljoen blokken steen te verslepen om hun graven te bouwen.

Maar, mijn vriend, dat goede nieuws heeft niet lang geduurd. Nadat jij gestorven bent, zijn ze onze landen binnengevallen om ons opnieuw als arbeiders op te eisen. Opnieuw moesten we zware lasten verslepen, maar dit keer niet voor hun graven. Ze zijn niet langer in graven geïnteresseerd. Dit keer moesten we hun paleizen bouwen. Grote, schitterende paleizen, gebouwd op de beenderen van verpletterde arbeiders.

We leefden in donkere wanhoop, maar ineens was er een flits van hoop. We werden bezocht door grote profeten. Zoroaster, Boeddha, Confucius… toonden ons dat er een weg naar bevrijding geopend werd. De goden stuurden hun boodschappers om ons te redden van de schande van de slavernij. Godsdienst kwam in de plaats van wreedheid. Maar helaas hadden we ook nu geen geluk. Die profeten verlieten hun profetische huizen en lieten ons in de steek. Ze gingen zelf op weg naar de paleizen.

We hadden veel vertrouwen in Confucius, de grote filosoof, want hij had zich beziggehouden met de vraagstukken over de relatie tussen mensen en hun gemeenschap. Maar helaas werd hij al snel een vriend van de prinsen.

De Boeddha, die zelf als een prins geboren was, liet ons ook in de steek. Hij dook diep in zichzelf om zo de staat van “Nirvana” te bereiken, maar wij weten niet eens waar die staat dan wel is. De Boeddha heeft ons veel regels over acsese geleerd, maar dat was het dan.

Zoroaster begon zijn missie in Azerbeidzjan, in Perzië. Zonder zich veel aan te trekken van ons lijden en onze littekens van de zweepslagen die de heersers op onze lichaam aanbrachten, ging hij op weg naar Balkh, naar het hof van Kashtasib, de koning uit die tijd.

Mijn vriend, jij werd opgeofferd voor een praalgraf terwijl wij voor paleizen opgeofferd werden. En ineens verschenen er naast de Farao’s en alle anderen die slaven bezaten, mensen die beweerden dat ze de rechtmatige opvolgers waren van de profeten, professionele religieuze leiders. Van Palestina tot Iran, van Egypte tot China en overal op deze wereld waar de beschaving was uitgebroken, werden wij gedwongen om zware lasten te dragen, om tempels, paleizen en praalgraven te bouwen. Opnieuw werden we bestolen. Dit keer, in naam van de goden en van de heilige liefdadigheid, door de zelfbenoemde opvolgers van de profeten. Opnieuw werden we gedwongen om ten oorlog te trekken, maar dit keer voor een Heilige Oorlog. Opnieuw werden we gedwongen om onze kinderen op te offeren, dit keer op de altaren in de tempels van de goden.

Mijn vriend, duizenden jaren lang was ons lot haast nog erger dan dat van jou. Drie vijfden van de rijkdom in Perzië ging in naam van de goden naar de Mobaden, de priesters aan het Perzische hof. Wij werden hun dienaren, hun slaven. Vier vijfden van de rijkdom in Frankrijk werd van ons weggenomen door priesters. De Farao’s en de religieuze leiders zijn altijd goed geweest in wat ze doen.

Mijn vriend, ik leef zelf duizenden jaren na jou. Ik ben getuige van al het lijden van mijn vrienden. Ik begon te geloven dat de goden de slaven altijd gehaat hebben. Religie leek keer op keer het systeem van slavernij te verstevigen. Zelfs mensen als Aristoteles, die veel intelligenter zijn dan wij, bedachten dat sommige mensen van nature geboren zijn als slaven en anderen als heersers. Ik begon zelf bijna te geloven dat ik zelf geboren was om als slaaf uitgebuit te worden.

Midden in die diepe wanhoop, leerde ik over een man die van een berg afdaalde en zei: “Ik werd gezonden door God.” Ik sidderde toen ik bedacht dat dit wel weer opnieuw bedrog zou, de zoveelste wrede manier om ons te onderdrukken. Maar de man ging verder. “Ik werd gezonden door God, die beloofde barmhartig te zijn voor de slaven en voor al wie zwak is op deze aarde.” Wat een verrassing! Ik kon het nog steeds niet geloven. Hoe kon dit waar zijn? God wilde spreken met slaven, hen het goede nieuws brengen van hun bevrijding, van een goed leven. God wilde hen tot de erfgenamen van deze aarde maken.

Ik twijfelde. Ik dacht dat hij wel weer één van die profeten zoals die uit China, Perzië of India zou zijn. Zijn naam was Mohammed. Men vertelde me dat hij een wees was, die als herder in de bergen had gewerkt. Ik was totaal verrast. Waarom zou God een simpele herder als profeet kiezen? Maar men vertelde mij dat al zijn voorgangers allemaal herders waren geweest. Hij was de laatste profeet in een lange rij. Ik werd vervuld van verbazing en vreugde. Ik wist niet meer wat zeggen. Ik beefde. Had God een profeet gekozen uit onze klasse?

Ik besloot om hem te volgen, want ik zag dat al mijn vrienden dat deden. Een aantal van hen werden leiders van de nieuwe gemeenschap. Bilal, een slaaf en zoon van een slaaf uit Abessinië. Salman, een dakloze migrant uit Perzië die lang als een slaaf had geleefd. Abu Dharr, een arme onbekende nomade uit de woestijn. Salim, een arme, onbekende, zwarte slaaf, een vreemdeling.

Ik vertrouwde deze profeet Mohammed aangezien zijn paleis niet meer was dan een paar kamers opgebouwd uit klei. Hij was zelf een arbeider die lasten droeg en zelf de kamers had gebouwd. Zijn hof was uit hout opgebouwd en had simpele palmbladeren als dak. Dat was alles wat hij had. Dat was zijn paleis.

Ik vluchtte weg uit Perzië waar het heersende systeem systeem van de Mobaden ons tot slaven maakte en ons dwong om oorlogen te voeren om de macht van onze heersers te beschermen tegen de macht van hun vijanden. Ik ontsnapte en kwam naar het land van deze profeet om er samen te leven met de slaven, de daklozen, de hulpelozen en met hem. Maar toen is hij gestorven. Toen zijn oogleden onder het gewicht van de dood bezweken en als gordijnen deze schitterende zon afschermden, begonnen de problemen opnieuw.

Mijn vriend, er werden opnieuw schitterende tempels met torens tot in de hemel gebouwd, maar dit keer in naam van de profeet Mohammed en zijn God. Op de zwaarden van de militairen werden verzen uit de Koran gegrift voor ze tegen ons gerbruikt werden. De zogenaamde opvolgers van de profeet kwamen in onze huizen binnendringen om onze kinderen tot slaven te maken voor de nieuwe heersers, onze moeders te verkopen op verre vreemde slavenmarkten en onze vaders te vermoorden in naam van de Heilige Oorlog, in naam van God. Opnieuw werden al onze bezittingen van ons afgenomen in naam van de heilige liefdadigheid.

En ik kon niets doen. Een nieuwe macht ontstond, die uiterlijk leek op het monotheïsme van de profeet Mohammed, maar die in werkelijkheid zijn afgoden verborgen hield in de paleizen en de tempels. In de gebedshuizen die zogenaamd aan God gewijd waren, werd in het verborgene het vuur van de oude Perzische onderdrukkingsreligie brandend gehouden. In naam van de zogenaamde vertegenwoordigers van God en opvolgers van de profeet, sloegen de farao’s en de valse heiligen de handen in mekaar. Vanaf nu vielen ze ons aan in naam van de Goddelijke Wet.

En opnieuw hadden we het juk van de slavernij om onze nek gekregen. We werden gedwongen om de Grote Moskee in Damascus te bouwen. De race om steeds mooiere en grotere paleizen en moskeeën te bouwen voor de Khaliefen in Damascus en hun handlangers en voor de prinsen van Duizend en Eén Nacht in Baghdad werd gevoed met ons zweet, ons bloed en onze levens. Maar dit keer gebeurde alles zogenaamd in Naam van God. Wij begonnen te geloven dat er echt geen weg naar de vrijheid bestond. Slavernij en voortdurende offers, dat was ons onveranderlijk lot in deze wereld.

Wie was die man die “Mohammed” werd genoemd? Was zijn hele optreden ook gewoon bedrog? Of wordt hij net als ons opgeofferd om een systeem te voeden dat ons laat wegrotten in gevangenissen en dat ons dwingt om getuige te zijn van de het plunderen en het vernietigen van onze omgeving, van het uitmoorden van onze familie en vrienden?

Ik weet niet waar ik heen moet gaan. Waar moet ik naartoe? Moet ik terugkeren naar de Mobaden? Hoe zou ik ooit terug kunnen gaan naar die tempels die gebouwd werden om mij tot slaaf te maken? Moet ik dan maar meedoen met diegenen die beweren dat ze voor de vrijheid opkomen, maar die in feite alleen maar uit zijn op de privileges uit het verleden? Hun moskeeën zijn niet beter dan de tempels van de Mobaden.

Ik heb gezien hoe de zwaarden versierd werden met verzen over de Heilige Oorlog. Ik heb de gebedshuizen gezien. Ik zag de mensen die er gingen bidden. Ik zag hoe vrome gezichten er preekten in naam van de religieuze leiders, de khaliefen en hun handlangers. Ik zag hoe ze er met heel veel zorg de uitspraken van de profeet bewaarden. Toch hebben ze ons allemaal opnieuw in de slavernij gestort.

Lang voor ik geboren werd, hebben ze in één van die moskeeën zelfs een man vermoord. Hij was Ali, de schoonzoon van die man van God. Hij werd vermoord op een plaars waar God gediend zou moeten worden. Zoals zoveel slaven in de geschiedenis, werd hij vermoord en vernietigd. Zijn huis werd geplunderd, zoals zo vaak in het verleden, in naam van de liefdadigheid. Lang voor de Koran werd misbruikt om ons te bestelen en uit te buiten, werd hij op speren gespietst om Ali te verslaan.

Hoe vreemd. Vijfduizend jaar later, vond ik een man die sprak over God. Niet voor de heersers, maar voor de slaven. Hij bad, maar niet om diep in zichzelf de staat van Nirvana te bereiken of om de mensen wijs te maken dat ze één zouden worden met God. Hij bad voor het welzijn van de hele mensheid. Ik vond een man voor de hele wereld. Hij was een man van rechtvaardigheid, die streng en sterk genoeg was om zijn eigen familie tot de orde te roepen. Hij was een man die gehuwd was met de dochter van de profeet Mohammed, een vrouw die heel haar leven werkte en armoede leed, net zoals wij. Ik vond een man wiens kinderen van hem de rode vlag overnamen, de vlag die doorheen de geschiedenis bij onze klasse hoorde.

Mijn vriend, ik heb mijn toevlucht gezocht in dit huis, gebouwd van simpele klei, want ik ben bang geworden van grote tempels en protserige paleizen. De kameraden van de profeet zijn druk bezig. Het huis is verlaten. De profeet is in de tuin van de Bani Najjar, waar hij werkt en God alles vertelt over het lijden van de mensen om hem heen. Omdat ik bang geworden ben van de indrukwekkende tempels en paleizen en de schatten die zich daar door ons zweet en bloed hebben opgestapeld, heb ik mijn toevlucht genomen tot dit simpele huis. Hier kan ik rouwen over de vele offers die van ons geëist werden.

Mijn vriend, iedereen van ons die trouw is gebleven aan Ali, behoorden tot onze lijdende klasse. Ali maakte geen gebruik van zijn spreektalent om ons wijs te maken dat onze ellende of de extreme rijkdom van de elite een doel hadden. Hij sprak om ons te onderwijzen en om ons te bevrijden. Hij trok nooit zijn zwaard om zichzelf, zijn familie, zijn macht of zijn eigendom te verdedigen. Hij gebruikte zijn zwaard alleen om ons te redden.

Ali kon beter denken dan Sokrates, maar hij gebruikte zijn verstand niet om de normen en waarden van de adel en de heersende klassen aan de slaven uit te leggen. Hij sprak ons aan over onze eigen waarde als mens.

Hij was geen erfgenaam van de Farao’s of van een andere heersende klasse. Hij dacht diep na over de wereld, maar niet in afgesloten bibliotheken, instituten of academische centra zoals de meeste geleerden die kennis verzamelen omwille van de kennis zelf. Hij leefde niet in de steriele wereld van de theorieën zonder zich iets aan te trekken van het lot van de honderende en lijdende klassen. Zijn gedachten waren hoogvliegend en diepgaand, maar zelfs de meest abstracte ideeën en emoties wogen niet op tegen de empathie die hij voelde bij het zien van het verdriet op het gezicht van een weeskind.

Net doordat hij de grootheid van God besefte, besteedde hij tijdens het gebed zelfs geen aandacht aan de pijn die een dolk in zijn lichaam veroorzaakte. Maar toen een Joodse vrouw onderdrukt werd, verhief hij zijn stem. Hij had een ongelofelijk talent om te spreken, maar hij gebruikte dat nooit op de manier van hofdichters als Shahanama die in al zijn zestigduizend coupletten slechts één keer iets over onze klasse schreef.

Mijn vriend, op dit moment in deze samenleving hebben we hem heel erg nodig. Hij is anders dan de intellectuelen, de filosofen en alle anderen die ofwel denkers zijn, zonder ooit actie of strijd te voeren, ofwel activisten zonder ideeën, wijsheid of vroomheid. En zelfs als we iemand anders zouden kunnen bedenken die al die eigenschappen in zich verenigt, dan zou er wel iets anders ontbreken. Misschien zou die persoon niet teder en gevoelig genoeg zijn, of niet liefdevol of spiritueel genoeg. Misschien zou het rotsvaste vertrouwen in God ontbreken.

Hij is een mens wiens essentie alle menselijke dimensies doorkruist. Net als jij en ik, is hij een arbeider. Dezelfde handen die de schitterende regels van goddelijke instructies optekenden, hebben ook diep in de grond gegraven en gewroet om het zilte zand to vruchtbare aarde om te woelen. En hij werkt voor niemand! Terwijl hij water uit de grond op de grond laat opwellen, staat heel zijn familie vreugdevol toe te kijken. En nog voor hij en zijn vrouw uitrusten, zegt hij: “Goed nieuws voor mijn erfgenamen! Zij zullen geen druppel van dit water in eigendom hebben.” Mijn vriend, hij heeft die bron gegraven uit solidariteit met jou en met mij.

We hebben hem nodig. We hebben een leider nodig zoals hij. De beschavingen, onderwijssystemen en religies hebben mensen tot dieren gemaakt die alleen nog interesse hebben in financiele zekerheid. Of tot egoïstische en harteloze gelovigen of sluwe berekende individuen zonder gevoel, liefde of inspiratie. Zonder kennis, wijsheid of gezond verstand.

Maar hij is een mens die al deze dimensies in zijn persoon combineert. Hij is een leider van de werkende klassen en van allen die lijden. Hij is een uitdrukking van de kracht die strijdt voor het welzijn van de samenleving. Oprechtheid, trouw, geduld, standvastigheid en een leer van revolutie en rechtvaardigheid, waren de belangrijkste kenmerken van zijn dagelijkse boodschappen voor de massa’s.

Mijn vriend, ik leef zelf in een maatschappij die me confronteert met een systeem dat het halve heelal concentreet, misschien wel heel het heelal. De mensheid wordt opgejaagd naar een nieuwe kerker van slavernij. Ook al is dit geen systeem van fysieke slavernij, toch zijn wij veroordeeld tot een erger lot dan dat van jou. Onze gedachten, onze harten en onze krachten zijn slaaf geworden. In naam van sociologie, onderwijs, kunst, seksuele vrijheid, financiële vrijheid, liefde voor uitbuiting en individualisme, werd ons vertrouwen in onze doelen, in de menselijke verantwoordelijkheid en in onze eigen denktradities volledig uit ons hart verbannen. Het systeem heeft ons bekeerd tot lege potten, klaar om alles te accepteren wat men er in wil gieten.

Nu worden wij allen, in naam van partij tegen partij, bloed tegen bloed, land tegen land en systeem tegen systeem, verdeeld in rivaliserende groepen, zodat elk van ons gemakkelijk kan worden ingelijfd. Wij allen, zijn volgelingen, de volgelingen van zijn traditie, worden gedwongen om tegen mekaar te vechten. Waarom worden wij door deze wereld toch gedwongen om mekaar als vijanden te beschouwen?

De enen houden hun handen open tijdens het gebed, de anderen vouwen hun handen samen. De ene buigt neer op een stukje klei en de andere op een tapijtje. Gelukkig wordt vandaag minder verschil gemaakt. Onze denkers zijn allemaal weggejaagd. Ze zijn allen conservators geworden.

Mijn vriend, doordat jij wist dat je een slaaf was, besefte je ook heel goed wie je baas was. Jij kon de zweepslagen op je lichaam verdragen. Waarom, hoe en wie maakte je tot slaaf? Wij ondergaan hetzelfde lot als jij, maar kunnen niet eens meer nagaan hoe het zover is gekomen. Wie maakte ons in deze eeuw tot slaven? Vanuit werk land worden wij binnengevallen? Waarom gehoorzamen wij misleidende ideeën? Waarom blijven wij vasthangen aan het aanbidden van deze wereld? Net als dieren zijn wij ten prooi gevallen aan een systeem van uitbuiting, nog meer dan jij en jouw volk in de tijd dat jij leefde.

Wij werken voor systemen, voor machten en machines en voor paleizen die door onze eigen inspanningen onderhouden worden. Rijkdom wordt opgestapeld dankzij onze arbeid, maar ons deel in die rijkdom is minimaal. Daardoor worden we veroordeeld om iedere dag opnieuw te gaan werken. We komen nog meer te kort dan jij. Wreedheid en discriminatie zijn nog veel heviger dan in jouw tijd.

Mijn vriend, Ali heeft zijn leven gegeven voor wat hij belangrijk vond: Manier van denken, Eenheid en Rechtvaardigheid. Dit was steeds merkbaar gedurende de drieëntwintig jaar van strijd en opofferingen die nodig waren om vertrouwen op te wekken in de harten van barbaarse partijen. Het was ook merkbaar gedurende de vijfentwintig jaar van stilte en geduld die nodig waren om de eenheid van de islamitische beweging te bewaren en te beschermen tegen de gevaren van de Romeinse en Perzische supermachten. En het was tot slot ook merkbaar gedurende de vijf jaar van werken en strijden, met het zwaard in de hand, die nodig waren om rechtvaardigheid te brengen, haat uit te roeien en de mensheid te bevrijden.

Ook al is hij er niet in geslaagd om dit allemaal waar te maken, hij slaagde erin om ons de waarde te leren van een goede leider voor de mensheid en voor de religie. Hij baseerde zijn hele leven en het leven van zijn familie op deze drie waarden: Manier van denken, Eenheid en Rechtvaardigheid.